2004-2005 | Fonds P&V en Knack/Le Vif
Promotor
Copromotor
Mark Elchardus
Researcher
Smits W. (VUB SOCI)
De Vleeschouwer P. (VUB SOCI)
Smets L. (VUB SOCI)
Het onderzoeksproject “de levensloop van jongvolwassenen” is het vierde project binnen een samenwerkingsverband tussen P&V, Knack, Le Vif/L’express, de RTBF en de onderzoeksgroep TOR van de Vrije Universiteit Brussel. Het eerste project onderzocht in 2001 de solidariteitsgevoelens van Vlamingen en hun steun voor het sociaal zekerheidsstelsel. In 2002 werd de samenwerking voortgezet met een onderzoek bij Belgen naar de eindeloopbaanproblematiek. Dit onderzoek verliep in samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken. Het derde project onderzocht de opinies over de toepassingen van genetica.
Zowel binnen verschillende wetenschappelijke disciplines als in beleidskringen bestaat een toenemende aandacht voor de levenslopen van individuen en dan vooral van jongvolwassenen. In de periode van jongvolwassenheid worden jonge mannen en vrouwen immers geconfronteerd met verschillende belangrijke levenskeuzen en transities. Zij moeten beslissen over hun toekomstige levenspatroon en levensstijl. Daarom karakteriseren sommige auteurs deze periode als ‘l’âge du choix’. In het algemeen omvat deze levensperiode de overgang van afhankelijkheid naar onafhankelijkheid in financieel, sociaal en emotioneel opzicht, waarbij het opnemen van verantwoordelijkheden een belangrijk aspect is.
Op basis van een schriftelijke vragenlijst bij 4666 Belgische jongvolwassenen tussen 18 en 36 jaar, afgenomen in het voorjaar van 2004, trachtten we de levensloop en toekomstverwachtingen van jongvolwassenen in kaart te brengen.
Het eerste deelrapport handelt over de levensloop in het algemeen. Het tweede en het derde deelrapport spitsen respectievelijk de aandacht toe op het gezinsleven en de wereld van de (bij)scholing en arbeid. Het vierde en laatste deelrapport handelt over de persoonlijke en maatschappelijke toekomstverwachtingen en -visies van jongvolwassenen in België.
In het eerste deelrapport worden drie vragen behandeld:
– Bestaat er nog een duidelijke opvatting van de ideale levensloop?
– Hoe verhoudt het doorlopen van de levensloop zich tot het gevoel dat de toekomst zich sluit en alternatieve levenspaden worden uitgesloten?
– Is de levensloop nog voldoende strak om te spreken van een sociale leeftijd en hoe verhoudt deze zich tot de chronologische leeftijd?
In het tweede deelrapport wordt dieper ingegaan op het gezinsleven van jongvolwassenen. Het betreft loopbaantransities als het verlaten van het ouderlijk huis, het samenwonen met een partner, het huwelijk, het krijgen van kinderen en de aankoop van een woning. We gaan op zoek naar de verschillende samenlevingsvormen of huishoudenstypes waarin de jongvolwassenen leven en komen te weten welke transities jongvolwassenen al dan niet willen doorlopen. We gaan dieper in op de houdingen van jongvolwassenen ten opzichte van gezinspatronen, (familie)tradities en huishoudtypes. Hier wordt het verband tussen samenlevingsvorm, aspiraties en levensstijl nader onderzocht.
In het derde deelrapport wordt dieper ingegaan op het huidige en toekomstige school- en beroepsleven van jongvolwassenen. We gaan op zoek naar hun arbeidsethiek en loopbaanperspectieven en belichten de toekomstplannen met betrekking tot het levenslang leren en het opnemen van tijdskrediet.
We onderzoeken de elementen die de toeleiding naar een bepaald loopbaanperspectief bevorderen. Zo bekijken we of er genderverschillen zijn, regionale verschillen en verschillen naar onderwijsniveau en beroepssituatie. Ook de leeftijd en de levensfase van jongvolwassenen kunnen een rol spelen in de keuze voor een bepaalde loopbaan. Van de arbeidsethiek verwachten we eveneens dat het een invloed uitoefent op de voorkeur voor een bepaald type loopbaan. En tenslotte gaan we na of jongvolwassenen hun loopbaanperspectieven aanpassen met als doel hun vooropgesteld levenspad (familiebetrokken of egobetrokken) vooralsnog te kunnen verwezenlijken.
In het vierde deelrapport gaan we dieper in op de beeldvorming van 18- tot 36-jarigen over de eigen persoonlijke toekomst en de maatschappelijke toekomst. Vooreerst onderzoeken we hoe jongeren aankijken tegen hun persoonlijke toekomst, zowel op economisch vlak als meer algemeen. Het algemeen persoonlijk toekomstbeeld blijkt bovendien ingebed te zijn in een breder geheel van persoonlijk welbehagen of onbehagen. We onderzoeken bovendien of onzekerheden op maatschappelijk vlak en onveiligheidsgevoelens (maatschappelijk onbehagen) kunnen leiden tot onzekerheden over de eigen toekomst.
De grote rol die het maatschappelijk onbehagen blijkt te spelen in de partijvoorkeur, doet de vraag rijzen welke factoren tot dit maatschappelijk onbehagen leiden. Het maatschappelijk onbehagen blijkt niet zozeer ingegeven door condities maar vooral door de wijze waarop men de toekomst van de samenleving ziet en de verhalen die hierover de ronde doen, zowel face-to-face als via de massamedia. Het geloof in het scenario dat de toekomst van de samenleving gekenmerkt wordt door een meer competitieve economie, een grotere nadruk op prestatie, een toename van politieke machteloosheid, een verdwijnen van de staat, een belangrijker worden van de supranationale beleidsniveaus, een toename van onverdraagzaamheid en racisme en van etnische, culturele en religieuze conflicten, wat we de post-welvaartsstaat genoemd hebben, blijkt een cruciale rol te spelen in het aanzwengelen van het maatschappelijk onbehagen.